Liefde: Thomas van Aquino en NLP

Liefde

Thomas van Aquino’s beschouwingen over liefde[1] maken duidelijk dat het woord liefde naar een complexe en veelvormige werkelijkheid verwijst, die een gedifferentieerd vocabulaire nodig maakt. Liefde heet in het Latijn amor, maar ook dilectio (met een bewuste voorkeur beminnen) en, in een specifiek christelijke zin, caritas; verder, liefde is iets dat men bij uitstek voor vrienden voelt (amor amicitiae), maar we zeggen ook dat we van wijn houden of van lekker eten (amor concupiscentiae). Liefde is voor Thomas bovenal een passie, een zich zintuiglijk aangetrokken voelen door iets aantrekkelijks, en als zodanig is liefde de centrale drijfveer van heel het emotionele leven. Tegelijk heeft liefde ook een morele kant en is zij vatbaar voor een redelijke ordening door de deugd. In deze zin kan men zeggen dat wij onze ouders, familieleden, vrienden, etc. behoren lief te hebben, of dat men met een zondige liefde de verkeerde dingen lief heeft. De christelijke traditie spreekt zelfs van een liefdesgebod: bemin uw naaste als uzelf. Dit liefdesgebod heeft betrekking op de caritas, de door God geschonken liefde, die voor Thomas een theologale deugd is (naast hoop en geloof). En tot slot kan men erop wijzen dat in de christelijke traditie ‘liefde’ een van de Godsnamen is: God is liefde (agapè in het Grieks).

Termen inzake ‘liefde’ en ‘verlangen’: amor (liefde), dilectio (genegenheid, liefde die gepaard gaat met vrije keuze), amicitia (vriendschap), caritas (christelijke liefde), beatitudo (gelukzaligheid), felicitas (geluk), desiderium (verlangen), inclinatio (neiging, geneigdheid), appetitus (streven), voluntas (wil), cupido (zinnelijke begeerte), cupiditas (hebzucht), concupiscentia (begeerte), voluptas (wellust), delectatio (genot), satisfactio (bevrediging, voldoening), passio (lijding), affectus (aandoening), zelus (jaloersheid, naijver), unio (eenwording, vereniging), mutua inhaesio (wederzijdse verstrengeling), extasis (extase), benevolentia (welwillendheid), complacentia (bevallen, behagen), connaturalitas (natuurlijke verwantschap), coaptatio (aangepastheid), similitudo (gelijkendheid), sympathia (gelijkgestemdheid, sympathie), enz.


Het verlangen en het streven monden uit in de liefde. Maar later wordt de liefde veeleer de bron van het verlangen en het streven; wij verlangen naar iets omdat wij er van houden of omdat wij het beminnen. Met andere woorden: omdat het reeds op een of andere manier in ons is. De liefde wordt als het ware geplaatst bij het voorverstaan. Er is kennelijk sprake van een sterkere Augustijnse invloed: “Ik zou U niet zoeken als ik U niet reeds gevonden had.” Wij zien er de hermeneutische en circulaire structuur van ons kennen in terug. Het verlangen is een gevolg van de liefde en niet omgekeerd. Thomas gaat zelfs zover te zeggen dar de liefde het beginsel en de wortel is van alle affecties.

In de verhouding van kennen en streven wekt het bewegende voorwerp in de bewogene een zekere neiging, toeneiging of genegenheid op. Op grond van deze neiging komt de feitelijke beweging tot stand en eenmaal bij zijn doel aangekomen komt via de neiging de rust op. In relatie tot het goede kan een zelfde schema worden gehanteerd: het kennen van het goede krijgt gestalte in de genegenheid voor het goede, op grond waarvan men in het bezit van het goede wil geraken; wanneer men her goede, waarvoor men genegenheid koestert, heeft verkregen of bewerkstelligd, dan treedt de rust in.

We kunnen dus drie momenten onderscheiden: het eerste moment is het voor verstaan, de eerste genegenheid voor en kennis van het voorwerp, het tweede moment is de beweging die er naar streeft het gekende goed in zijn werkelijkheid te verkrijgen, en het derde moment is het bezit van het nagestreefde goed. Thomas kan bij deze drie momenten meerdere emoties plaatsen. Zo plaatst hij lust, genot, vreugde en blijdschap in het derde moment. Begeren, verlangen, streven en willen vormen het tweede moment. Het eerste moment is een fundamentele neiging tot het goede; het is de liefde, die juist bestaat als het geneigd zijn tot het goede. Daarin wordt het goede reeds gekend maar is het nog niet verworven. Het is het kennen van en de genegenheid voor het beminde goed, zonder dit aanwezig te hebben. Het beminde en gekende goed is begin en eindpunt van het streven.

Het is van belang te zien dat alle drie de fasen een fase van de liefde zijn. De liefde is het beginpunt van het streven en het verlangen, bovendien leidt en begeleidt de liefde het verlangen op zijn weg naar het beminde waarbij het uitmondt in vreugde en blijdschap. De liefde laat zich niet terugbrengen tot slechts een van deze elementen, terwijl zij ook niet zonder deze verschillende momenten bestaat. Ook als het streven of het verlangen er nog niet is, dan is er wel liefde en de liefde blijft ook aanwezig wanneer het goede of beminde bereikt is. Liefde roept het verlangen op en maakt het zinvol; de zinvolheid bestaat erin dat het begin met het einde is verbonden en haar vervulling er in vindt. Daarom kan Thomas zeggen dat iedereen die iets doet, wat het ook is, dit doet vanuit een of andere liefde. [Deze stelling is vergelijkbaar met de NLP vooronderstelling: alle gedrag heeft een positieve (liefdevolle) intentie]

Liefde is een emotie in de mens die hem als het ware buiten zichzelf brengt en hem ertoe aanzet zich op een bepaalde zaak te richten. Die zaak dient zich aan als iets goeds. Zij dient zich reeds als iets goeds aan nog voordat enige activiteit tot de verwerkelijking ervan is ontwikkeld. De verhouding tussen het goede en de liefde is een wederkerige verhouding. Iets is goed omdat wij het liefhebben en wij hebben iets lief omdat het goed is. Toch is dit laatste voor Thomas de eigenlijke relatie: wij beminnen iets omdat het goed is, het goede is de reden van de liefde. Het is niet zo dat iets goed is omdat wij het beminnen. Dat zou een moderne subjectivistische invulling zijn.

Toch is het loutere zijn van iets voor de mens nog niet de reden om het te beminnen. Waarom is hij dan geneigd tot en voelt hij genegenheid voor iets of iemand? Wij hebben gezien dat de dingen niet onverschillig zijn voor de mens; dat betekent dat de dingen in een verhouding staan tot degene die toegenegen is, zij betekenen iets voor hem of haar. Dat komt omdat het ene meer dan het andere op de mens is toegesneden, het ene is meer afgestemd op de mens dan het andere. Daarom is het ene ook verkieslijker boven het andere. Gericht zijn op iets waarop men niet afgestemd is en wat niet afgestemd is op ons, dat levert een ongerijmdheid op en betekent ongeluk, in de zin van een niet gelukt zijn. De reden voor de genegenheid is juist het in vervulling komen van een oorspronkelijk afgestemd zijn. Het moet verwant, passend en vervolmakend zijn; daarin bestaat de goedheid. De mens vindt in datgene waarop hij is afgestemd zijn bestemming. Het goede maakt de mens aldus meer volmaakt, namelijk als een bestemming waarop hij is afgestemd en waarmee hij instemt in de liefde. Juist omdat hij met het goede als bestemming instemt, heeft hij het lief. Het is dus niet zo dat het goede goed is omdat wij het liefhebben.

Elk zijnde streeft van nature in al zijn activiteiten een doel (finis) na, en dat doel is het goede (bonum). Dat heeft Thomas van Aristoteles geleerd, en in zijn interpretatie maakt de identificatie van het goede met God het mogelijk om het aristotelische natuurlijke streven naar zelfvoltooiing (= het goede, het geluk) inherent aan elk zijn de te lezen als het verlangen, inherent aan elk zijnde, naar een terugkeer tot de Oorsprong (= het goede, de gelukzaligheid). Al wat handelt en streeft, handelt en streeft omwille van een doel, en dat is het goede. Daarom zegt Thomas dat ‘liefde (amor) iets is wat tot het streven (appetitus) behoort, aangezien beide het goede tot voorwerp hebben’. Bijgevolg, ‘zijn de verschillen in liefde gebaseerd op de verschillen in het streven’. Thomas legt uit dat sommige zijnden het goede op bewuste, andere op onbewuste wijze nastreven. Het laatste streven, dat Thomas ‘natuurlijk’ (appetitus naturalis) noemt, is geen blind streven, maar een streven dat past bij de natuur van het betrokken zijnde, d.w.z. een streven in overeenstemming met de kennis en wijsheid van de Maker van die natuur. Het bewuste streven moet men verder onderverdelen in een genoodzaakt en een vrij streven. De dieren worden door zintuiglijke percepties genoodzaakt in hun streven (appetitus sensitivus): bij het zien van de wolf kan het lam niet niet vluchten, en omgekeerd kan de wolf het niet niet achtervolgen. Bij de mens staan zintuiglijke percepties en strevingen echter onder de controle van de rede en haar vrije oordeelsvermogen (liberum arbitrium), en is het zintuiglijk streven derhalve van een zekere rationaliteit doordrongen. Boven het zintuiglijk streven plaatst Thomas in de mens de verstandelijke en vrije streving (appetitus rationalis sive intellectivus), die ‘wil’ (voluntas) genoemd wordt.

Naast de vergelijking van Thomas van Aquino’s leer met de NLP-vooronderstelling dat alle gedrag een positieve intentie heeft (in het streven naar liefde), zijn ook de verschillen in streven (“een streven dat past bij de natuur van het betrokken zijnde”) vergelijkbaar met het bewustzijnsmodel van David R. Hawkins. Het onderscheid van het “genoodzaakt en vrij streven” past bijvoorbeeld ook goed in de ‘levenscontract’-theorie van Caroline Myss.

Toine.


[1] Tekstbron: R.A. te Velde, (Red.). Over liefde en liefde; Beschouwingen over de liefde (amor, amicitia, caritas) volgens Thomas van Aquino. Valkhof Pers, 1998. ISBN 9056250426

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *